|
|
|
|
|
|
|
In girum imus nocte
et consummimur igni.
Wij dolen rond door de nacht
en worden verteerd door het vuur.
embedded
in
helmond |
|
|
|
|
|
next | top |
"Wanneer een of meerdere personen zich aan het ronddolen wijden, zien zij voor kortere of langere tijd af van hun normale verplaatsings- of handelingsmotieven, van hun eigen relaties, werk en vrijetijdsbesteding, om zich over te geven aan de prikkels van de omgeving en de daarmee gepaard gaande ontmoetingen", zo schreef de voorman van het situationisme, Guy Debord |||||
Inspiratie voor ‘Onomatopee van Helmond’ wordt gezocht in de psychogeografie, de wetenschap van het ronddwalen. De psychogeografie is een concept dat voor het eerst werd gelanceerd door de situationisten |||||. Zij stelden zich een onmiddellijke deelname aan een levensvolheid ten doel. Puur (stedelijk) functionalisme is hen banaal: het urbane moet ruimte scheppen voor avonturen: de fundamenten van vrije tijd en spel. Kunst is hierin dialogisch: men is producent en consument inéén.
"Het plan is om (van oorsprong) Brabantse schrijvers te vragen, die gaan schrijven over het leven in Helmondse straten. De periode zal starten in oktober 2006 en lopen tot juni 2007. Elke maand zal een nieuwe schrijver gevraagd worden een ‘hoofdstuk’ te schrijven. Het eindresultaat is echter een hernieuwde zichtbaarheid van het Helmonds straatleven, vanuit de verhandeling van de schrijver die er als een afstandelijke psychogeograaf zijn invloed op doet gelden." Stichting Onomatopee |||||
Er was voor X-burger Swarth geen gastgezin beschikbaar. Op 11-13 mei zwierf hij door de stad, achterna gezeten door een man met een camera, Kurt Augustyns ||||| |
|
|
|
|
|
|
top | drift |
|
|
|
|
|
top | drift |
|
|
|
|
|
top | drift |
|
|
|
drift |
|
top | drift |
Vrijdag
Intocht
in Helmond -- Vergilius' Rough Gide -- Hotel St. Lambert -- U hoort dood te zijn -- De naakte stad -- Hellehond in een dranklokaal
Zaterdag
Treffen met de wethouder -- De puist in de paalwoning -- De oude man, het ventje & oom Angelo -- Boomzaad -- 5000 stuks carnavalskleding -- De stadsdichter -- My own private Rough Guide -- Een laatste uitspatting
Zondag
Hulp bij het hekken klimmen -- De creperende duif -- Charlie de Baas & Charlie de Hond -- De dooie dierentuin -- De dooie mus -- Een domme dief |
|
top | drift |
Het was een van die avonden, waarop na een grijze, buiige dag de hemel openbrak en het ondermaanse een ander aanzien kreeg, amper bekoorlijk, eerder dubbelhartig, het fletse zonlicht niet bij machte het langdurig regime van somberte op stel en sprong te doen vergeten.
In de hal van het station schold een bruine jongeman op een stel lanterfanters. Wat ze hem hadden aangedaan bleef in het vage, maar het was genoeg om hen de wacht aan te zeggen. Als ze de stationshal niet meteen zouden verlaten, zou hij de politie bellen. Twee lanterfanters taaiden af. De rest bleef hangen. De jongeman liep tierend verder.
Ik betrad de stad.
Er zijn steden die je in zo’n geval meteen met de neus op hun grootsheid drukken. Of hun elegantie, hun armoedigheid, wat dan ook. Je stapt door de automatische deuren en wordt ondergedompeld in een sfeer. Dat was in deze stad niet anders. Alleen was de sfeer er geen van luister of zwier, maar van besluiteloosheid.
Met achter me het lage station, dat zich in al zijn onbeduidendheid op voorhand leek te verontschuldigen voor wat komen ging, en voor me een zeldzaam ongedefinieerd stationsplein, in de richting van het centrum gebarricadeerd met flats, krabde ik me het hoofd.
Er passeerde een snoeshaan met getatoeëerde armen en een uitgeschoren nek. Ik sprak hem aan: ‘Weet jij hoe ik op de Markt kom?’
Een wazige blik. Een glimlach. Hij stapte in zijn auto. En reed weg.
Helmond, zo heet de stad.
Hel. Mond. Mond van de hel.
Klonk op elk tijdstip van een willekeurige dag in een willekeurig weekend van een willekeurig jaar als de plek waar je wilde zijn. Vraag was of de belofte ingelost zou worden. De voortekenen waren niet bemoedigend. Nergens de dalende weg waarvan Ovidius rept, het pad dat via ‘doodse stilten’ uitmondt in de onderwereld. De Rough Guide van Vergilius bood evenmin een handvat: geen peilloos ravijn, geen gapende grot, geen vogels verstikkende zwaveldampen.
‘Hier dient men elke achterdocht en elke lafheid af te leggen!’ raadt Vergilius Dante, als de Italiaan in zijn zog de hel betreedt. Ik besloot het advies ter harte te nemen. |
|
|
|
|
top | drift |
Na enig vergeefs staren in het boek besloot de barman annex receptionist tot navraag in de keuken. Hij keerde terug om opnieuw een blik in het boek te werpen.
‘U krijgt een gratis kamer,’ constateerde hij verbouwereerd.
Gewapend met een plastic ponskaart zocht ik aan het einde van een duistere gang op de eerste verdieping de deur met het corresponderende nummer. Een hotelkamer is een hotelkamer is een hotelkamer. Maar bij alle gelijkvormigheid zijn er geen twee die op elkaar lijken. Dit was pijp in de breedte. Twee eenpersoons bedden, een tafel, een stoel, een kast en een tv. De badkamer, en suite, deed er qua omvang niet voor onder. Het kleine raam zag uit op een blinde muur.
Ik schakelde de tv in. Geluid op de achtergrond is een soort levensbehoefte. Verkeer, een radio, luid discussiërende Somaliërs, maakt niet uit. Het geeft een ruimte diepte. Ik zag een aflevering van ‘Allo ‘allo’. Zegt René Artois tot zijn schoonmoeder, die klopt op het hout van haar kist: ‘Wat ligt u nou te kloppen? U hoort dood te zijn.’
Ik besloot mij in de stad te wagen. De avondlucht was kil. De fletse zon aan het eind van de middag had de lucht op geen enkele wijze weten te verwarmen. Ik kom uit X-burg. Mij hoef je niets te leren over desolaatheid. De familie van architectonische en planologische schraalheid omvat vele takken. Grimmige, onloochenbare schraalheid tart. Staat u mij toe dat ik kortstondig refereer aan mijn geboortestad in de jaren ’70 van de vorige eeuw: een naakte stad, gestript van fabrieken en nijverheid, een en al kaalslag en akelige ruïnes, een braakland dat erom schreeuwde te worden bezet, te worden ingenomen – duivelspact tussen troosteloosheid en toekomst.
Het schorriemorrie van de familie, daarentegen, huist in de tak van de Mediocriteit. En het deel van Helmond waardoor ik wandelde huisvestte luid en duidelijk menig lid van deze onderfamilie.
De uitbater van dranklokaal Steenbakkers was een volslanke man met kroezig haar en brede, gouden oorringen. Het lokaal was uiterst sober gemeubileerd. Aan de muur een ingelijste regenboogtrui, voorzien van handtekening. Rond de stamtafel een club getrouwen, kaartend.
De Rottweiler van de jongste kaarter bedelde om aandacht. Mijn nekmassage liet het beest zich knorrend welgevallen. Als zich in deze stad daadwerkelijk de mond van de onderwereld bevond, dan was deze zwakkop alvast niet de hondse bewaker Cerberus of zelfs maar diens debiele broer. Te weinig koppen, sowieso, maar bovenal: de aard van een schoothond.
Het kapsel van de dame, die het café betrad, liet zich het best typeren als uitgegroeid. Ze nam plaats op een kruk en gaf een hengst aan de bel boven de bar. Ik liet me nog een jonkie inschenken. |
|
|
|
|
top | drift |
Zaterdag
Minder dan een half etmaal in deze stad en groggy. Voor het hotel, op het plein, een zaterdagmarkt. Ik drink koffie op een terras. De marktmeester meldt zich. Binnen zit de wethouder van economische zaken. Hij zou graag kennismaken.
De wethouder informeert naar de reden van mijn aanwezigheid. Ik doe er het zwijgen toe. Bij een serveerster bestelt hij een tosti met veel groente.
‘Een tosti met veel warme groente,’ herhaalt de serveerster.
‘Nou, warm niet perse…’
‘Een tosti met veel salade,’ concludeert de serveerster.
De wethouder verhaalt van de aantrekkende bedrijvigheid in zijn stad, geheel in zijn element. Maar hoe zit het dan met de dumpwijken? De armste van Brabant ligt in X-burg, nummer twee en drie in Helmond.
Zo rap als hij repte van de aantrekkende economie, zo snel vallen nu de luiken dicht. Een typisch geval van abrupte absentie, de blik op oneindig en stom. Ik onderdruk de neiging om op zijn voorhoofd te kloppen. Hallo, is daarbinnen nog iemand? Zijn wat stroeve afleidingsmanoeuvre bestaat eruit dat hij een veiliger onderwerp aankaart, de kunst. Hij past de techniek nogmaals toe als ik hem vraag of hij weet heeft van enige toegang tot de onderwereld in de plaats waarvan hij wethouder is.
‘Neem een bitterbal,’ zegt de marktmeester en schuift zijn bord over de tafel.
Drie maal druk ik op de bel van een paalwoning.
Aan de voet ervan trof ik een gedrongen knul, blond gekuifd met puisterige wangen, die op de vraag of het er aangenaam wonen was ontkennend antwoordde. Al te klein. Maar hij woonde in bij zijn ma en zat in het leger, dus door de week was hij weg. Hij liep naar boven om aan haar te vragen of ik het interieur van de woning mocht zien en keerde terug met de mededeling dat ze lag te slapen, maar me over een uur zou ontvangen. Zelf moest hij weg.
Ik zou wat graag een blik in zijn jongensboudoir werpen. Daar liggen de sokken, die hij een dag te lang droeg in zijn kistjes, daar de slip waarin hij afgelopen nacht na het lozen van de zoveelste plens bier zijn nadruppelende jongeheer borg.
Ik druk nogmaals op de bel.
Zoals ik vanochtend in een ruime cirkel liep om het traject van gisteren, loop ik nu in een ruimere om het traject van de ochtend, dat met name de binnenstad besloeg. Een hart als het hart in het gemiddelde oord, van kleppen voorzien door middenstanders, zodat het acuut verlamt in de avonduren en op zon- en feestdagen.
De buurt die ik betreed wordt gerenoveerd. Er is omstandig gesloopt, er wordt volop gebouwd. Maar niet op zaterdag. Op zaterdag heeft de troosteloosheid vrij spel. Het visuele venijn schuilt in de verstilling van de doodse wijk onder de bewolkte hemel en het schijnbare contrast tussen de rigide kaalslag enerzijds en de ongekende orde, ja, zelfs properheid anderzijds. Op een achterpoort staat in blokletters: ‘HOER!!’
De panden dragen onmiskenbaar de signatuur van sociale woningbouw uit de eerste helft van de vorige eeuw, waarbij gewoonlijk in ruime mate aandacht werd besteed aan de vlakverdeling van een gevelpartij, met dien verstande dat de gevelpartij hier verdacht fris oogt. De stenen zijn te helder om zo oud te zijn.
|
|
top | drift |
|
|
top | drift |
De vreemdeling is gesignaleerd. Vanuit een gangetje gluren een man en een helblond ventje met een bal, denkelijk zijn kleinzoon. De man is klein en heeft een haast rond, gerimpeld gelaat. Er gaat een buitengewone gelatenheid van hem uit, zo machtig dat je van goeden huize moet komen om geen genegenheid voor hem op te vatten.
‘Gezandstraald,’ zegt hij, doelend op de frisse gevelstenen. De renovatie verbetert de woonkwaliteit van de wijk, maar de oude bewoners keren lang niet allemaal terug.
Ik neem een foto van het ongelijksoortig paar. Een jongeling van mediterrane komaf duikt op uit het gangetje, de gezichtbeharing scherp gesneden, willig slachtoffer van een zekere haarmode onder allochtonen.
Het helblonde ventje kraait: ‘We komen in de krant, oom Angelo!’
Nu is het al een ongelijksoortig trio.
‘Ik heb dezelfde camera,’ zegt oom Angelo, die zich verplaatst op een pietepeuterige fiets.
Ik schud de oude man de hand.
‘Bedankt,’ zegt hij.
Een plein met bomen. Als het zaad van bomen net zo vloeibaar zou zijn als dat van een mens, stond ik nu tot aan mijn enkels in een dikke, drabbige laag bitter ruikend genetisch materiaal. Ik pak mijn camera.
‘Laat maar eens zien hoe vuil het is!’ roept een besnorde gozer vanuit zijn auto.
‘Eeh…’ zegt de vrouw naast hem sussend.
‘Valt toch best mee,’ zeg ik, hurkend bij de wagen, pratend langs de vrouw, die mijn blik moedwillig lijkt te ontwijken en al haar aandacht richt op een ongeïdentificeerd creatuur op de achterbank.
Pas als ik verklap dat ik uit X-burg kom en Helmond me daaraan doet denken, zeker in wijken als deze, kijkt ze om en betuigt in de vorm van een monosyllabische klank haar medeleven. De gozer haalt zijn schouders op.
‘Ach, de huizen zijn mooi opgeknapt. Ze zijn uit de jaren ‘30, maar de fundamenten zijn goed.’
Midden in een reusachtig braakland staat een blok winkelpanden. Vuilgroene platen vormen de gevelbekleding van het kleinste, meest rechtse. De vensters zijn voorzien van een brede, geschilderde lila omlijsting met afgeronde hoeken. Op de luifel boven de etalage staat: "Hier komt 5000 stuks carnavalskleding”. En: “Wij zijn weer open.”
Ernaast de bouwval van Karamanli Market, buurtsuper voor Turkse en Marokkaanse levensmiddelen, met donkerbruine staalplaten vergrendeld. Een deel van de ruiten op de bovenverdieping is vernield.
De stadsdichter belt. Via de receptie. Hij heeft gehoord dat zijn collega uit X-burg in de stad is en stuurt aan op een ontmoeting.
‘Natuurlijk, beste man, natuurlijk,’ zeg ik.
De stadsdichter is een opgeruimd, bebrild baasje. Wandelend over de markt vertelt hij vol vuur over zijn stadsdichterschap en de plaats waarin hij de functie vervult. In gesprek met haar burgers viel me bereids op hoeveel Helliemonders (zo schijnen zij zichzelf liefkozend te noemen) er met hem bekend zijn. Dat nu blijkt met het toeval weinig van doen te hebben. Hij werd geboren op minder dan een steenworp afstand van de Markt, gaf een leven lang les en pent jaarlijks een oudejaarsconference. Dat hij momenteel resideert in Aarle-Rixtel, formeel buiten de stad, wordt hem dan ook niet al te zwaar aangerekend.
‘Maar zeg eens: hoe zit het met die naam? Kan het werkelijk zo zijn dat zich ergens in de buurt van dit oord de mond van de hel bevindt?’ vraag ik.
Hij weet slechts in beperkte mate nieuwe inzichten te verschaffen. Mogelijk dient de naam te worden uiteengerafeld in helm en ond, waarbij ond dient te worden verstaan als eend. Dat zou in ieder geval de helm en de eend in het stedelijk wapen verklaren. Maar wellicht is er daadwerkelijk sprake van een mond, of monding. De waarheid is dat de etymologen er niet over uit zijn. |
|
top | drift |
|
|
top | drift |
Als ik het hotel verlaat om me te storten in het uitgaansleven word ik gesneden door een gastje op een fiets. Het is onverkort fris. Hij draagt jas noch trui. Erg warm kan hij het niet hebben.
Dat deel van het lokale nachtleven waarin men zich kan storten, is vrijwel volledig gecentreerd rond één brug. Met dat storten wil het nog niet lukken. Een Antilliaanse toont haar stilettohakken, waarmee ze voortdurend weg zwikt in de spleten tussen de straatstenen.
Het gastje zonder jas duikt op. Hij verklapt dat het te vroeg is voor actie en klinkt daarbij als een wigger, de Amerikaanse term voor white nigger, een would-be neger. Pas over een uur of twee gaat men hier los.
‘Heb je het niet koud?’
‘Niet als ik drink,’ zegt hij.
Dan moet hij zich maar eens rap aan het bier zetten, want hij komt uit een dorp in de omgeving en moet straks een dik uur fietsen om thuis te kunnen crashen. Hij is klein, zelfs schriel, binnen het plaatselijke aanbod van mannen een ruim vertegenwoordigd genre. Er bestaat een verband tussen armoede en lichaamslengte.
Hij schat in dat ik van rockmuziek hou. Nirvana en zo. In dat geval is de aangewezen dancing een Turkse, aan de andere kant van het water. Zelf houdt hij van alle soorten muziek, met uitzondering van folk. Hij spreekt het woord uit zoals je het schrijft, als gevolg waarvan het daadwerkelijk klinkt als een lachwekkend genre. De Deu, dat is zijn favoriete etablissement.
‘De wat?’
‘Ontre Luh Deu.’
Hij knabbelt op zijn stompe nagels. Ik mag dat figuurtje wel. Hij zou een goede gids zijn, de kleine rat. Hij kan zowaar door een sleutelgat. My own private Rough Guide zou me de weg wijzen door het middernachtelijk riool, waar overigens niet het lokale wrakhout aanspoelt, maar de tieners, de adolescenten, de nieuwe, met digitale media omhangen rijken.
Een waarachtig kleinere, maar beduidend oudere en vooral ook zattere vogel betwist mijn stadsdichterschap.
‘Jij bent niet de stadsdichter van X-burg, want die ken ik!’
‘De man die jij voor ogen hebt, is anderhalf jaar geleden afgetreden.’
Hij wil terplekke met mij een gedicht vervaardigen over Helmond. Ik dring erop aan dat hij begint. We komen tot de derde versregel, die finaal van vernuft is verstoken, evenals zijn voorgangers. |
|
|
|
|
top | drift |
In een nauw danscafé verzamelen zich de bokken en geiten, die een aanstaande bruid en bruidegom vergezelden tijdens een laatste, of in ieder geval voorlopig laatste tocht langs verboden vruchtbomen en aardse geneugten. Of die überhaupt besteed zijn aan het paar is de vraag. Hoe kun je grondig uit je plaat gaan in elkaars gezelschap? Om van de aanwezigheid van haar ouders maar te zwijgen.
Op dit tijdstip, ruim na middernacht, zou zij in een ranzige stripclub de slagroom van een naakte spierbundel moeten likken. Hij zou in Antwerpen op een hoertje dienen te kruipen. Met rode konen. En kokhalzend van de coke.
Haar vader is misnoegd. Gaat zijn dochter trouwen, uitgerekend met een saxofonist. Mocht dat tot daaraan toe zijn, is meneer ook nog popsaxofonist.
‘Ach, je geeft hartstikke veel om hem,’ zegt een vriend.
‘Helemaal niet!’
Buiten, aan de andere kant van het water, wordt gevochten.
Ik snak naar een broodje shoarma, mis node my own private Rough Guide. Wij dolen door de nacht en worden verteerd door vuur. Behalve onze lever, die wordt verteerd door alcohol. De kleine rat fietst nu in zijn flinterdunne shirt tussen donkere velden, onbeschut, verstoken van stadsbebouwing. |
|
|
|
|
top | drift |
Zondag
Opnieuw maak ik de cirkel een slag groter.
‘U bent hier niet bekend, hè?’ constateert een beverige man. Schuifelend, voetje voor voetje, komt hij nader aan de arm van een vrouw. Uit zijn verhaal kan ik niet meteen wijs. Hij spreekt van een plas waaruit zwaluwen modder scheppen. Raaskalt hij? De vrouw valt hem bij. Ze wijst de weg naar de plas. De zwaluwen scheppen er modder uit om er een nest mee te bouwen.
Vergeefs zoek ik de plas. Wel ontdek ik de nesten, als fikse proppen kauwgom tegen de overhangende rand van een watertoren, die is omheind. De heining is op meerdere plekken open. Achter de monumentale toren zit op het hek een allochtone jongen.
‘Is dat jouw brommer?’ vraagt hij. Ik werp een blik op de onttakelde, achteloos tegen de torenwand gekwakte bromfiets.
‘Nee,’ zeg ik.
‘Weet jij hoe ik aan de andere kant kom?’
‘Nee,’ zeg ik.
‘Ik heb mijn bal over het hek geschoten.’
‘O,’ zeg ik. ‘Wacht, dan hou ik het prikkeldraad voor je vast, zodat je je niet bezeert.’
Behoedzaam slingert hij zijn linkerbeen over het hek en zoekt steun, om het rechter te kunnen bijzetten.
‘Bedankt. Ik kom zelf wel terug, hoor!’
Om de hoek ligt in het hoge gras een dode vogel. Ik tik ertegen met de neus van mijn schoen. De bol veren beweegt. De bol veren – het is een lijdzaam zieltogende duif – tracht weg te komen van de belager, eerder intuïtief dan schrikachtig, daar het leven reeds zozeer uit het karkas is geweken, dat een verplaatsing van luttele centimeters het hoogst haalbare is.
Hoe heet het ook weer in Vergilius’ Rough Guide? Geen vogel kon ongewroken zijn vlucht vervolgen daarboven, zoiets. Verdomde zwaveldamp! Aan de andere kant: het ruikt hier naar natte aarde en allerminst naar sulfer.
Op mijn hoede loop ik terug naar de plek waar de jongen over het hek klom. Niemand. Ook niet aan gene zijde van de omheining, tussen de bomen, de struiken en het opgeschoten gras.
Wat geldt vandaag de dag nog als verdommenis? Een plek in de trant van het Griekse dodenrijk? Een cartoonesk zwart-wit concept als dat van de christenen? Hemel en hel prikkelden, waren beide verleidelijk. Van extremen gaat een bekoring uit. Maar in de ontkerstende samenleving heeft het concept aan scherpte verloren en ligt het voor de hand het inferno dichter bij huis te zoeken, waarbij dan niet het branden de ultieme gruwel lijkt, maar juist het niet branden, het juk van alledaagse oppervlakkigheid..
De lucht trekt dicht. Het aanzien van de stad wordt grimmiger. Het wolkendek lijkt de bebouwing nog dichter tegen de aarde te drukken en vlakt de tonen van het lokale baksteenpalet rigoureus af.
Instinctief laat ik quasi-chique maar in feite neo-truttige projecten van recente bouwdatum, die dan kasteel heten of godbetert veste, voor wat ze zijn en stap kwiek de volkswijk binnen. Mijn X-burgse zin voor sublieme troosteloosheid laat me niet in de steek.
‘Hé!’ hoor ik achter me.
In de deuropening van een hoekhuis staat een snuiter van middelbare leeftijd. Rossig haar, dito snor. Het werd laat gisteren, hij is net op, vandaar de sokken, en wil weten wat ik hier doe. Achter hem een drinkebroer met glazige oogjes en een paars gelaat. Andere deuren zwaaien open. Een vrouw in peignoir vlucht snel naar binnen als de snuiter tracht haar erbij te trekken.
‘Westside!’ roept een passerende neger van zijn fiets.
‘Ah man, ga naar bed,’ roept de snuiter hem na.
De neger keert om en komt verhaal halen.
‘Wat zeg je nou, man? Zei je nou: hou je bek?’
De snuiter lacht: ‘Ga naar bed, man, niet hou je bek…’
De neger lacht en fietst verder.
‘Westside!’
|
|
top | drift |
|
|
top | drift |
De snuiter toont zijn hond, Charlie. Het vierkante mormel resideert in een kooi op de achterplaats en houdt het midden tussen een Staffordshire en een Pitbull terriër, maar is de aanhaligheid zelve en voorbeeldig gedrild. In tijgersluipgang slecht het vaardig een houten hekwerkhindernis. De witte vacht is op de rug vuil.
‘Ik heb altijd gezegd: met jou kom ik op tv, al is het maar in de politieberichten,’ zegt Charlie de Baas, trots stoeiend met het om hem heen dansende beest. Hij wijst op een geruimde volière.
‘Ik heb iets met dieren. Binnen heb ik er nog veel meer. Wil je ze zien?’
Binnen zijn alle dieren dood. The Dead Zoo, zo wordt het kolossale natuurhistorisch museum in Dublin wel genoemd. Meer dode dieren zie je zelden bij elkaar. Dit is een waardig filiaal, met louter geprepareerd wild. Mogelijk bestaat er leven in het hoekig aquarium op de bijzettafel, dat de vorm heeft van een piramide, maar dat laat zich zo snel niet bepalen.
De drinkebroer zit aan het bier, geflankeerd door een derde man. Hij heeft sluik haar, dat in het midden is gescheiden. Waarom kom ik niet bij hem kijken? Hij woont hier vlakbij, maar toch veel mooier, bij een dierenboerderij. Waarom hij eigenlijk optrekt met dit schorem snapt hij zelf ook niet. De stoot wordt weggelachen.
Charlie de Baas verklapt dat hij hier graag woont, maar na elf jaar ook wel eens weg wil.
‘Ik wil een nieuw huis en een nieuwe vrouw!’
‘Je bent wel veeleisend,’ zeg ik.
‘Bier?’ vraagt hij.
‘Ranja,’ zeg ik.
Dat stuit op hoon.
‘Jij met je kale klets!’
Hij staat op om in de open keuken achter ons ranja aan te maken en aait me over de bol. Zijn rechterpink is gehuld in verband. De pezen stonden te strak. Onlangs zijn ze doorgesneden. Met huid uit de muis van de hand is het geheel weer in elkaar genaaid. Hij toont de littekens.
‘We hebben twee honden hierbinnen!’ piept de snob.
Hij heeft de riem ontdekt, die sinds jaar en dag mijn hals siert.
‘Belachelijk!’
Een plan, is er een plan? Het plan is dat ik, na zo'n vijftig uur in Helmond op drift te zijn geweest, mijn wederwaardigheden boekstaaf.
‘Wat hebben wij daaraan, wij kunnen alledrie niet lezen,’ sneert de snob.
Ik drink mijn ranja in één teug uit.
‘Blijf eens van die kraan af,’ sart Charlie de Baas, als ik mijn glas nog eens vul. Ik draai de kraan dicht. Zijn volgende zet laat niet lang op zich wachten.
‘Heb jij een tientje voor mij?’
De snob valt terplekke ten prooi aan plaatsvervangende schaamte.
‘Ik kan het toch proberen,’ zegt Charlie de Baas. ‘Dan koop ik wat wiet. Dus je hebt geen tientje?’
Ik heb geen flauw benul van wat ik nog op zak heb en geef geen sjoege.
‘Ga je straks met mij naar bed,’ zegt hij, alweer moe na een lange, waarschijnlijk in bier gedrenkte en wietdampen gesmoorde nacht met weinig slaap.
‘Ik wist niet dat je homo was,’ blaast de snob.
Charlie de Baas neemt zwijgend een slok van zijn bier. Onder de tafel soest de hond. Ook al geen drie koppen. Ik schud de heren haastig de hand en loop naar buiten. Hier kan men de zondagmiddag op landerige wijze zoekbrengen, kul debiterend, zuipend, rokend, om tenslotte gruwend van lamlendigheid in bed te tollen.
‘Dus je hebt geen tientje?’ roept Charlie de Baas me na. |
|
top | drift |
|
|
|
Er ligt een mus in de goot. Een mus van de mannelijke kunne. Met zijn kunnen wil het verder niet zo vlotten, mannelijk of anderszins. Een fenomeen dat ook gekend is als: dood. Dood als de spreekwoordelijke pier, in feite. Of spreekwoordelijke pieren ook last hebben van zwaveldampen?
De mus ligt in de straat naast het braakland, waaraan de slooppanden staan van de winkel met 5000 stuks carnavalskleding en de Karamanli Market. Op het kadavertje glanzen drie druppels van de bui, die zojuist in alle hevigheid leek te gaan losbarsten maar ontaardde in een geurig lentebuitje.
Een laatste koffie in het hotel.
Op de doodse, verregende Markt jat een dikkige puber in een wollen capuchontrui de tas van een vrouw. Hij tracht zich uit de benen te maken, daarbij op de hielen gezeten door een man in een roze hemd. Een jarenlange investering van chips, kroketten en friet betaalt zich nu terug in de paar seconden die volstaan om hem in de kladden te grijpen.
Een sluwe onderwereldfiguur lijkt hij sowieso niet. Met drie vrienden vertoefde hij al een kwartier op het plein. Dat de overvloedige aanwezigheid van bewakingscamera’s in elk centrum van elke stad aan een mensenkind voorbijgaat mag een wonder heten, dat uitgerekend zo iemand de boef gaat uithangen, tart het verbeeldingsvermogen.
Ik weet genoeg en loop naar het station. Ter hoogte van het politiebureau passeert er een surveillancewagen. De achterramen zijn geblindeerd. Aangenomen mag worden dat de domme tassendief erachter schuilgaat.
Mag de naam Helmond dan bedrieglijk zijn, haar inwoners overwegend hartelijk en niet in het minst beantwoordend aan Dantes descriptie van ‘jammervolle zielen, die leefden zonder eer en schande’, dan is er op deze zorgeloze zondagmiddag minimaal één die iets van een ingang lijkt te hebben blootgelegd, de onvervreemdbare en strikt persoonlijke poort tot zijn private hel. |
|
top | drift |
|
|
|
|
|
top |
|
|
|
SWARTH.NL // Home | Curriculum Vitae | Agenda | Contact // JUNGLE // Index | BETONFRAKTION | Swagemakers Swarth
Uitgeschreven Ruimte |
Gentleman Fight Night (video) |
Horror Vacui (project) |
On-Site Poetry |
Plekgedichten |
Tekstwevers
Janine Ensslin
Embedded in Helmond | Ringtones | Stadsdichter X-burg |
Writer-in-residence Yang // IN DRUK //
Index | Grensoverschrijdend gedrag
1980 - Ik, de zelfzuchtige aap |
1980 - De plasser paradox | Iconizer | Mijn Onsterfelijke Lever | Mondo Manga
Horror Vacui (catalogus) | Naked City Poems |
De Napalmsessies | Het Pikkie met de Kale Wup Kaka,
Kuus & Knikker | Vier Zure Zultsculpturen
THEATER // Index | En nagellak is mijn wapen | Kleurrijke Kerst Klucht - KKK | De
Zwijnsknuppelaars | De Meester
van Mondo
Manga | Mondo Manga / Outspoken Word |
Grafdelver | Feuilleton TCB | Kleine Fijne Ik |
De
vermorzeling van Hipkip Dildo
Ich war die Krawatte
von Prinz Claus | Sterrevinks Kledij // SHABBY ART //
Shabby
Art That Falls Apart | Kermis der Dingen 2024
Metropolitan Tilburg 2019 |
Expo Bauchhund Berlin 2019 |
JAPEN! Breda |
Horror Vacui (expo) |
Wall Art - tekening op muur
Drie wijven & Swarth Breda |
Neue Galerie Landshut |
Expo IDFX Breda |
Expo Bauchhund Berlin |
Wildwechsel Hamburg
// ON MUSIC // BETONFRAKTION
IN ENGLISH // Index |
BETONFRAKTION |
Gentleman Fight Night |
Naked City Poems |
On-Site Poetry // AUF DEUTSCH //
Index
BETONFRAKTION |
Neue Galerie Landshut |
Ausstellung Bauchhund Berlin |
Ich war die Krawatte von Prinz Claus |
Abendland
Wildwechsel Hamburg |
Gentleman Fight Night |
On-Site Poetry //
VIDEO'S // Index | Gentleman
Fight Night | Dans de Orang Tilbo
Janine Ensslin // OVER HET WERK // Teksten
over het werk // POESIE-INDEX // Poesie-index |